Voor de liberalisering van de energiemarkt werd deze in België gereguleerd door het Beheers- en Controlecomité (CCEG) en werd de prijs van elektriciteit vastgelegd op basis van gemiddelde boekhoudkundige kosten van alle technologieën (kerncentrales, gas- en steenkoolcentrales, pompstation…). Deze gemiddelde kost werd wat verder uitgesplitst over verscheidene spanningsniveaus (hoog, midden en laagspanning). Deze prijzen waren dan maximumprijzen en grotere industriële ondernemingen konden kortingen bedingen. Er was geen sprake van nucleaire of andere rente omdat ze niet bestonden.
Liberalisering betekent marginal pricing
Met de komst van de liberalisering ging dit ganse systeem op de schop, en kwam het ‘marginal pricing’ systeem in de plaats. Het gaat uit van de gedachte dat daardoor concurrentie zal ontstaan tussen meerdere producenten en/of productietechnologieën en zal leiden tot innovatie en uiteindelijke winst voor de consument. Een hoeksteen hierbij is natuurlijk dat de prijs op de groothandelsmarkt via beurzen tot stand komt door vraag en aanbod, waarbij de goedkoopste centrale die laatst ingezet moet worden om vraag en aanbod in evenwicht te brengen de prijs bepaalt. In de werkelijkheid blijkt dat nu in centraal West-Europa vooral, in 80% van de gevallen, een gascentrale te zijn. Onderhandse prijsonderhandelingen blijven ook mogelijk.
De kostprijs van elektriciteit voortkomende uit een gascentrale is gelijk aan tweemaal de prijs van het gas, verhoogd met de helft van de prijs van een ton CO2-uitstoot. Bijvoorbeeld: een pasprijs van € 30/MWh en een prijs per ton CO2-uitstoot van € 80 leidt tot een elektriciteitsprijs van 2*30+0.5*80 = € 100/MWh. Beide elementen, gas en CO2-uitstoot, zijn de kost-drivers voor de elektriciteitsproductie.
Minder kerncentrales, meer verouderde gascentrales
De onderliggende gedachte is dat de concurrentie ertoe leidt dat ook de meest effectieve en efficiëntste gascentrale de prijs bepaalt; maar wat meestal uit het oog verloren wordt, is dat het wel de laatste gascentrale is die ingezet moet worden om aanbod en vraag in evenwicht te brengen. Dus de meest efficiënte gascentrale is in de regel al ingezet en de minder efficiënte, oudere, gascentrales moeten van stal gehaald worden om voldoende aanbod te creëren. Hoe minder kerncentrales, hoe meer gascentrales van oudere datum zullen ingeschakeld worden. (Deze vergetelheid is trouwens één van de meerdere fouten die in de studie terug te vinden is, en die poneert dat bij de kernuitstap de prijs van de elektriciteit voor de gezinnen slechts zal stijgen met een verwaarloosbare € 5/gezin en per jaar).
Weg met marginal pricing?
Nu gaan er meer en meer stemmen op om die marginale pricing methodiek op de schop te gooien. Met de marginal pricing profiteert de consument niet meer van de gemiddelde productiekost met daarin verwerkt de goedkopere kernenergie, maar dient de consument te betalen op basis van de veel duurdere gascentrale.
De marginal pricing methodiek leidt er onvermijdelijk toe dat er ongewild (grote) renteopbrengsten ontstaan voor de goedkoopste productiecentrales, bv. afgeschreven kerncentrales, wind- en zonneparken die bij de huidige hoge gasprijzen torenhoge renteopbrengsten genereren. De vraag kan worden gesteld of dergelijke pricing methodiek gerechtvaardigd is in een energieomgeving die omwille van de bevoorradingszekerheid altijd gediversifieerd zal zijn en dus altijd aanleiding zal geven tot onderscheiden productiekosten, afhankelijk van de technologie, en dus tot onderscheiden rente-opbrengsten.
De oplossing?
Een groot struikelblok om die marginal pricing op de schop te gooien is echter de vaststelling dat de verschillende energiecentrales (wind, gas, zon,..) toebehoren aan verschillende eigenaars en dat bv. een terugkeer naar een gemiddelde prijs van al die energietechnologieën bemoeilijkt wordt doordat een gemiddelde prijs altijd winnaars en verliezers oplevert.
Een louter rekenkundige oplossing zou er kunnen in bestaan de overvloedige overheidssteun die thans wordt toegekend aan alle verschillende technologieën in één fonds te storten en alle rechthebbenden te vergoeden op basis van hun geproduceerde MWh en op basis van de productiekost van de gebruikte technologie; en de consument bijgevolg te laten betalen op basis van deze gemiddelde prijs en niet op basis van de duurste technologie. Of deze rekenkunde zal volstaan om iedereen op het maximum van zijn kunnen te laten presteren blijft een onopgeloste vraag. Impliciet wordt er ook vanuitgegaan dat de producenten geen overbodige productiemiddelen aanhouden.
Het gevolg zou zijn dat alle inframarginale rente, namelijk het soms gigantische verschil tussen de groothandelsprijs en de kost van de technologie, zou verdwijnen zoals de nucleaire rente of de windrente. Met mogelijks juridische procedures voor schadeloosstelling van de ‘van rente onteigende’ eigenaars tot gevolg.
Een Europees vraagstuk van de eerste orde, maar nu de Britten niet langer mee beleidsbepalend zijn, moet dit onderwerp bespreekbaar zijn.
Recent Comments